Over toen ik pre-lockdown in de stoffenwinkel mijn Nepalees oefende:
‘Usle laatsj lagyo!’ (ze is verlegen), zei ik vol zelfvertrouwen. Ik was zo blij dat ik dit had geleerd. Het leek me handig in het dagelijks leven. De Nepalese mensen zijn namelijk ontzettend vriendelijk naar kinderen, maar die vriendelijkheid komt met een stevig kneepje in de wang van het kind. Iets wat onze dametjes niet altijd waarderen. De uitspraak van het Nepalese woord voor verlegen bleek lastiger. ‘Usle leetsj lagyo!’ herhaal ik, met iets andere klinkers. Helaas. Drie giechelende dames kijken me verbaasd aan. Ik zeg het nog een keer en leg nu de klemtoon op het einde van het woord. Ik zie aan de dames dat ze zich wat ongemakkelijk gaan voelen onder mijn aanhoudende pogingen Nepalees te spreken. Ik probeer het nog één keer: ‘Laatsh? Laetsj?’ Geen verbale respons, wel verwarring die van de gezichten af te lezen is. Oké, het is tijd om te stoppen. ‘She is shy’, mompel ik. ‘Ohhhh!’ De dames kijken me blij én oplucht aan. Ze zouden het namelijk heel vervelend voor mij vinden als ik ondanks mijn aanhoudende pogingen tot Nepalees spreken, niet begrepen wordt. Dan lijd ik gezichtsverlies. Iets wat je in de Nepalese cultuur een ander nooit (opzettelijk) aan zou doen. Voor mij een interessant leermoment. Want als ik zou doorzetten en het woordje net zo lang zou herhalen tot ik het goed had was mijn uitspraak misschien wel goed geweest, maar hadden mijn gesprekspartners zich ongelukkig gevoeld. En dan kan ik het woord wel uitspreken, maar dan wordt een volgend gespreksmoment minder ontspannen.